GEDICHTENANALYSE: EDDY VAN VLIET
Het leven en werk van Eddy van Vliet (1942-2002)

Eddy van Vliet wordt geboren in 1942 in Antwerpen. De Tweede Wereldoorlog is volop aan de gang en Antwerpen is een populair doelwit voor V-bommen. Om de kleine jongen in veiligheid te laten opgroeien, verblijft hij 2 jaar bij zijn grootmoeder in Brussel, waar hij een sterke band mee ontwikkelt. Vanaf het begin van zijn schoolcarrière is van Vliet een buitenbeentje in de klas. Hij is niet geïnteresseerd in voetbal, maar des te meer in kunst en schilderen. Dromend van een kunstenaarsbestaan, begint van Vliet in zijn tienerjaren poëzie te lezen; Snoek en Campert zijn voor hem grote voorbeelden. Van het lezen komt het schrijven, en zo rolt van Vliet al vroeg in het dichterschap (van Vliet et al., 2007).
Twee gebeurtenissen begin jaren 50 laten een diepe indruk achter op van Vliet en vormen de bronnen van zijn dichterschap. Zijn grootmoeder sterft na een lange lijdensweg aan kanker. Deze aftakeling hakt er stevig in bij hem. In hetzelfde jaar verlaat zijn vader abrupt het gezin. De dood en de aftakeling ernaartoe en het vertrek van zijn vader komen regelmatig terug in zijn gedichten. Zo schrijft hij in de dichtbundel Fritz. Tewaterlating (1985) het gedicht Afscheid van mijn vader. De gebeurtenissen geven hem een levenslang wantrouwen in het geluk. Er is altijd wel een schaduwzijde te vinden (van Vliet et al., 2007). Dit wantrouwen is duidelijk te herkennen in het gedicht Geboorte uit de bundel Van bittere tranen, kollenbloemen e.a. blozende droefheden (1971).
Eddy van Vliet kiest voor de studie rechten aan de Vrije Universiteit Brussel. Daar worden zijn gedichten voor het eerst echt gepubliceerd in het studentenblad. Na zijn studies gaat hij als advocaat aan de slag aan de balie in Antwerpen. Zijn achtergrond in de rechten en advocatuur is duidelijk terug te vinden in het gedicht Tien tot schizofrenie leidende vragen uit de bundel Van bittere tranen, kollenbloemen e.a. blozende droefheden (1971). van Vliet is socialistisch en antiklerikaal gezind. In de jaren 60 is hij sterk maatschappelijk betrokken en verontwaardigd over de gebeurtenissen in de wereld. Dat valt ook op te merken in zijn eerste dichtbundels Het Lied van ik (1964), Duel (1967) en Columbus tevergeefs (1970). Zo uit hij in die laatste bundel in het gedicht Na Vietnam zijn ongenoegen over de Vietnamoorlog. van Vliet is nooit agressief of revolutionair in zijn gedichten, maar wel sterk verontwaardigd. Hij uit zijn onvrede, gemis en onmacht op een subtiele manier (van Vliet et al., 2007).
In totaal brengt van Vliet 13 dichtbundels uit. Zijn laatste bundel, Vader, komt uit in 2001. Het is een bladzijdelang gedicht waarin hij zijn vader aanspreekt over de gebeurtenissen van zijn leven. Een jaar later sterft hij op 60-jarige leeftijd aan een zo gevreesde hersentumor (Eddy van Vliet, z.d.). Het gedicht Dood uit zijn bundel De toekomstige dief (1991) komt op zijn rouwbrief en toont een laatste keer zijn angst voor een lange aftakeling.
Eddy van Vliet wou zelf nooit tot een bepaalde stroming binnen de poëzie gerekend worden maar zijn eigen evolutie volgde wel dezelfde weg als die van het bestaande poëzieklimaat. Zijn eerste werk heeft een sterke maatschappelijke inslag, vervolgens komt vooral de melancholie naar boven en later is zijn werk sterk symbolistisch. Doorheen de jaren heeft hij meer aandacht voor de vorm van zijn gedichten en gebruikt hij bijvoorbeeld consequent leestekens (Van Vliet et al., 2007).
van Vliet schrijft autobiografisch; hij is op zoek naar bevrijding. Hij schrijft vanuit een existentiële noodzaak, als een verlangend dichter. Met zijn werk wil hij een tijdloosheid tot stand brengen. Vaak vertrekt van Vliet vanuit een zintuigelijke ervaring waarnaar hij kijkt en blijft terugkijken. Hij heeft een grote verwondering voor kleine details. Een van zijn meest terugkerende thema's is de zoektocht naar de ware liefde. Op persoonlijk vlak heeft van Vliet hierin weinig succes (Van Vliet et al., 2007). Deze liefdespech voert de boventoon in het gedicht Verliefd uit de bundel De binnenplaats (1987). Naast de liefde, zijn de dood en hoop op betere tijden zijn meest terugkerende onderwerpen. Door deze thema's en zijn melancholische toon kan hij gezien worden als een echte romanticus (van Vliet, Eddy - Schrijversgewijs, z.d.).
Het werk van Eddy van Vliet wordt gesmaakt in de literaire kringen. In 1967 ontvangt hij de Reina Prinsen Geerligsprijs voor de bundel Duel. Niet veel later in 1971 volgt de Arkprijs van het Vrije Woord voor Columbus Tevergeefs. Voor de bundel Het grote verdriet ontvangt hij 1975 de Jan Campertprijs. Zijn grootste erkenning krijgt hij in 1988. Dan ontvangt van Vliet de driejaarlijkse Belgische Staatsprijs voor Poëzie voor zijn bundel De binnenplaats. Dankzij deze prijs wordt zijn werk nog een stuk bekender. Vanaf deze periode behoort hij tot de bekendste dichters van Vlaanderen, samen met kleppers als Claus en De Koninck (Van Vliet, Eddy - Schrijversgewijs, z.d.).
Bronnen
van Vliet, E., Demets, P., Van der Vorst, C., & T'Sjoen, Y. (2007). Verzamelde gedichten (1ste editie). De Bezige Bij.
van Vliet, Eddy - Schrijversgewijs. (z.d.). Schrijversgewijs. https://schrijversgewijs.be/schrijvers/van-vliet-eddy/
Eddy van Vliet. (z.d.). De Bezige Bij. https://www.debezigebij.nl/auteur/eddy-van-vliet
Vermelde gedichten
Klik op een gedicht om het te vergoten.
Analyseschema lyriek: Te Wapen - Eddy van Vliet

Te wapen
Te wapen, te wapen, vijf papegaaien
streken neer. Het is geweten,
het is bewezen. Aan werken hebben zij
een hekel. Met hun kromme snavels
en grijptenen stelen zij ons eten.
Zingen kunnen zij niet, zij krijsen,
zij schreeuwen en negeren ons lied.
Zij paraderen met hun bontgekleurde kleren
die onze bruine en zwarte veren beledigen.
Zij ontnemen onze streken hun verleden.
Mussen en merels, te wapen, te wapen,
er streken vijf papegaaien neer. Hun ras
hoort hier niet. Laat ons hen verjagen
en beletten te paren. Hun vreemde zeden
en gekke borstelkoppen hoeven wij niet.
(uit Gigantische dagen, een keuze uit de gedichten 1978-2001. uitgegeven in 2002)
Eddy van Vliet schreef dit gedicht op vraag van de stad Antwerpen, voor Antwerpen Europese Culturele Hoofdstad in 1993. Hij kaart het groeiende racisme aan in de stad. (Van Vliet et al., 2007)
De titel Te wapen verwijst naar de actie die het lyrisch ik in dit gedicht wil voeren om de komst van 'de papegaaien' tegen te gaan. Hij wil iets ondernemen, zich verzetten, tegen de komst van een uitheemse soort op zijn grondgebied. Te wapen duidt op de onrust die er heerst, misschien zelfs de paniek. Het is een alarmkreet om niet bij de pakken te blijven neerzitten. Hij wil Te wapen trekken omdat hij zich bedreigd voelt.
In dit gedicht is er duidelijk één iemand aan het woord die een soort van toespraak geeft gericht aan zijn soortgenoten. Het lyrisch ik is hier een merel of mus die zijn soortgenoten oproept mee Te wapen te trekken tegen de papegaaien. Als we hier al snel even de beeldspraak interpreteren, is het lyrisch ik een Antwerpenaar, een autochtoon, die zich verzet tegen de komst van migranten naar 'zijn' stad.
Dit gedicht is een vorm van geëngageerde poëzie over het thema racisme. In Te wapen is er een autochtone Antwerpenaar aan het woord die een heleboel racistische uitspraken doet over de migranten in de stad. Hij wil ze verdrijven en wegjagen want ze zijn volgens hem een grote last: ze stelen het eten, willen niet werken, verloochenen de bestaande cultuur... Het is duidelijk dat hij alle migranten over dezelfde kam scheert. In de laatste strofe wordt het zelfs extreem racistisch: de migranten mogen volgens de spreker geen kinderen krijgen en moeten weggejaagd worden met wapens.
Naast het duidelijke motief racisme is er ook een onderliggend motief van angst of bedreiging aanwezig. De spreker voelt zich duidelijk bedreigd door de komst van pagegaaien: 'Met hun kromme snavels en grijptenen stelen zij ons eten / Zij paraderen met hun bontgekleurde kleren die onze bruine en zwarte veren beledigen. / Zij ontnemen onze streken hun verleden.' De spreker heeft duidelijk angst om zelf geen eten meer te hebben en om zijn eigen waarden en normen of cultuur te verliezen door de komst van de papegaaien. Als tegenreactie voor de angst en de bedreiging die hij voelt, ziet hij geen andere mogelijkheid dan op te roepen tot extreme daden.
Het gedicht Te wapen bestaat uit 3 kwintetten: 3 strofes van 5 versregels. In de laatste strofe komt er een stukje uit de eerste strofe terug: 'te wapen, te wapen, er streken vijf papegaaien neer'. Door dit stukje te herhalen wordt het nog eens extra in de verf gezet. Het lyrisch ik probeert op die manier duidelijk te maken dat de komst van de papegaaien echt een belangrijke gebeurtenis is die niet zomaar voorbij kan gaan.
Te wapen zit vol met enjambementen. Bijna elke zin loopt nog verder terwijl de versregel eindigt. De tweede strofe is een parallellisme. Elke zin begint in dit deel met zij + werkwoord. Dit is een duidelijke herhaling van het zinsverloop. 'Zingen kunnen zij niet, zij krijsen, / zij schreeuwen en negeren ons lied. / Zij paraderen met hun bontgekleurde kleren / die onze bruine en zwarte veren beledigen. / Zij ontnemen onze streken hun verleden.'
Dit gedicht is bijna één grote metafoor. Vertrekkende vanuit de papegaaien en de merels en de mussen worden ook alle andere delen van deze vogels metaforisch gebruikt. Zo staan 'hun kromme snavels en grijptenen' voor monden en handen en 'onze bruine en zwarte veren' voor de gewone sobere kledij van de mensen. De papegaaien zijn de migranten die in de stad Antwerpen toe komen, de merels en de mussen zijn de autochtone Antwerpenaren. Het duidt op een zogenaamde inheemse en uitheemse soort.